Die dag was ik in Georgetown op Makati, de naam die de locals deze plek al gaven lang voor de Engelsen het Mcarty Island noemden, ongeveer vier à vijfhonderd kilometer van de hotels en nachtclubs aan de kust. Samen met een jongen uit het dorp die zich had aangeboden als gids bezocht ik de veschillende wijken van het plaatsje waar de diverse clans ieder hun eigen gemeenschap hadden. We bezochten een fabriek waar rijst werd gepeld en verpakt. Daarna een tocht met een motorsloep over de rivier. De Hippo's lieten zich niet zien die dag en ook op het apeneiland was weinig leven te bespeuren. Het was heet, de mussen vielen van het dak.

Een paar dagen later kreeg ik een lift vanaf de de plek waar het veerpontje aanlegde naar het stadje verderop waar de taxibusjes stopten. Een van de jongens in de auto zij iets als: Sorry for the bombings". Ik had geen idee waar hij het over had, vermoedelijk over de aanslag op een Keniaanse ambassade een paar jaar eerder. Het boeide me niet zo en ik schonk er geen aandacht aan. Ik zei: "Never mind".

De rit in een aantal opeenvolgende busjes, gevuld met rochellende mannen in jurken en lange baarden duurde lang. Onderweg was er een poging om m'n rugzak te stelen. "Een Senegalees", zeiden de aanwezigen afkeurend. 's Nachts kwam ik aan in Serrekunda en stapte bij het verlaten van het laatse busje in een waterplas van een halve meter diep. Mijn eerste bezoek aan Gambia bestond uit een lange reeks van vallen en opstaan.

Het verblijf kwam langzaam tot een einde en de laatste dagen bracht ik door in een guesthouse in een van de kustplaatsjes. Relaxen, zwemmen, keuvelen op de veranda met allom aanwezige zwarte schoonheden.

Rond de achtiende / negentiende arriveerde ik op Banjul Airport voor de terugvlucht naar Nederland waar ik mijn taak als kok in een drukke keuken weer zou hervatten. In de vertrekhal hing een aantal teevee's waar CNN constant beelden vertoonde van wat er die bewuste dag gebeurd was. Ik begreep dat ik iets belangrijks had gemist maar was er niet rouwig om.